Tot voor kort waren in hoofdstuk VI van het Koninklijk Besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (hierna het “Algemeen Reglement”) de specifieke vereisten voor geneeskundige en diergeneeskundige toepassingen van ioniserende stralingen opgenomen. Naar aanleiding van de herziening van dit Algemeen Reglement, na de publicatie van de Euratom Basic Safety Standard (Euratom Richtlijn 2013/59), werd echter beslist om deze specifieke bepalingen op te nemen in aparte Koninklijke Besluiten (KB’s). Zo ontstond voor de diergeneeskundige sector het Koninklijk Besluit van 9 februari 2020 betreffende de bescherming tegen ioniserende stralingen tijdens diergeneeskundige blootstellingen. Deze nieuwe regelgeving is van toepassing vanaf 1 maart 2020.
De specifieke vereisten beschreven in dit KB zijn van toepassing naast de algemene vereisten die behouden blijven op niveau van het Algemeen Reglement. Zo dient een dierenartsenkabinet bijvoorbeeld nog steeds te beschikken over een oprichtings- en exploitatievergunning.
Tijdens de ontwikkeling van dit specifieke KB werden de relevante bepalingen van het vroegere hoofdstuk VI van het Algemeen Reglement als uitgangspunt gebruikt en werden deze in sommige gevallen ongewijzigd overgenomen in dit nieuwe KB. Het was echter nodig om op sommige vlakken de regelgeving aan te passen, rekening houdend met de huidige en toekomstige mogelijkheden. Zo zijn de laatste decennia de toepassingen van ioniserende stralingen in de diergeneeskunde veel breder geworden en zijn ook de uitrustingen die hiervoor op de markt zijn verder geëvolueerd. Daarom zijn in dit nieuwe KB vereisten opgenomen voor zowel het gebruik van röntgentoestellen voor niet-therapeutische doeleinden, als ook voor nucleaire diergeneeskunde en diergeneeskundige radiotherapie.
De nieuwe regelgeving verduidelijkt en definieert de vereisten op volgende vlakken:
1. Basisprincipes van stralingsbescherming
Een belangrijk element in dit KB is dat er op niveau van elke individuele diergeneeskundige blootstelling moet nagedacht worden of deze blootstelling wel gerechtvaardigd is. Wanneer dit het geval is, moet de blootstelling ook zo optimaal mogelijk gebeuren waarbij gestreefd moet worden naar een zo laag mogelijke blootstelling. Dit is de verantwoordelijkheid van de dierenarts. Deze principes vormen de basis van de stralingsbescherming van de dierenartsen zelf, maar ook van de gemachtigden en de begeleiders van de dieren.
2. Informatieplicht
Om de begeleiders van de dieren zoveel mogelijk te beschermen, wordt gevraagd aan de dierenartsen om begeleiders die hulp bieden tijdens de blootstelling, te informeren over de mogelijke risico’s waaraan zij worden blootgesteld en over de maatregelen die deze personen moeten nemen. Er wordt hierbij bijzondere aandacht besteed aan vrouwen die potentieel zwanger zouden kunnen zijn of borstvoeding geven. In het geval van nucleaire diergeneeskunde, moeten deze instructies schriftelijk meegegeven worden aan de begeleider vooraleer het dier het dierenartsenkabinet verlaat.
3. Gemachtigden
Met de publicatie van deze nieuwe regelgeving bestaat de mogelijkheid voor niet-dierenartsen, zoals bijvoorbeeld dierenartsassistenten, om te helpen tijdens diergeneeskundige blootstellingen en om praktische aspecten van de blootstelling aan te delegeren. Dit op voorwaarde dat deze persoon een specifieke vorming heeft gevolgd rond stralingsbescherming.
4. Vormingsvereisten
De vormingsvereisten van de dierenartsen en hun gemachtigden worden in dit KB vastgelegd. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen zij die uitsluitend röntgentoestellen voor niet-therapeutische doeleinden gebruiken, zij die werkzaam zijn in de nucleaire diergeneeskunde en zij die stralingsbronnen gebruiken voor brachytherapie of externe radiotherapie. Naast de benodigde basisvorming, moeten dierenartsen en hun gemachtigden daarna ook permanente vorming volgen.
5. Gebruikersvergunning
In dit KB werd een belangrijke administratieve vereenvoudiging opgenomen. Voorheen moesten alle dierenartsen die gebruik maakten van stralingsbronnen voor diergeneeskundige toepassingen beschikken over een gebruikersvergunning. Dit is met de publicatie van dit nieuwe KB niet meer het geval. Enkel practici die stralingsbronnen gebruiken voor externe radiotherapie, brachytherapie of nucleaire diergeneeskunde, moeten nu nog over zo een gebruikersvergunning beschikken. Voor het verlenen van deze vergunningen zal het Agentschap het advies inwinnen van de Medische Jury.
Het volledige KB kan hier nagelezen worden.